De nacht was zwart als steenkool, met enkel de duizenden sterren aan de hemel als orientatiepunten. Bij deze duisternis zou geen reiziger nog op pad gaan. Eén man echter reed nog door de kale en inmiddels kille woestijn. Tot ongeveer een half uur geleden had hij zich gericht op het ene licht dat in de verte nog brandde, wat een dropje leek te zijn. De laatste mijlen had James echter in complete duisternis afgelegd, met een enkele olielamp die voor hem en zijn paard het pad verlichte. Nu hij eindelijk in Last Stop Gulch, het eenzame dorpje, was aangekomen, zag de hoofdstraat er verlaten uit. De saloon, waar het licht waarschijnlijk vandaan kwam, was nu gesloten en even donker als alle andere huizen in de straat.
In de hele straat was 1 huis wat hierin verschilde van de anderen. Hoewel het er zo mogelijk nog donkerder uit zag, stond de deur wagenwijd open.
James bond zijn paard aan 1 van de palen die het afdak van het huis ondersteunden, ontdeed het dier van zijn vracht en klopte het bedankend in de nek. Vastberaden stapte hij tot in de deuropening. "Hallo? Iemand hier?"
Toen er geen antwoord kwam, onderzocht de jongeman de kamer bij het licht van zijn lantaarn. Het oude houten huis verkeerde in redelijke staat. Het was natuurlijk oud en het hout zag er op sommige plaatsen wel wat verweerd uit, maar het huis bood, ondanks 1 ingeslagen raam, een goede beschutting.
James was uitgeteld na de lange dag reizen, en dit was een perfecte slaapplaats. Hij besloot dat het veiliger was om morgen, bij daglicht, de bovenverdieping te bekijken en installeerde zich in een hoek van de kamer voor de nacht.